Hypocortisolisme bij het chronisch vermoeidheidssyndroom en bij vrouwen met fibromyalgie, maar niet bij het spastische darmsyndroom


Hypocortisolisme blijkt geen algemeen kenmerk van functioneel somatische syndromen. Wel lager bij chronisch vermoeidheidssyndroom en bij vrouwen met fibromyalgie; niet bij spastische darm. Belangrijke aanwijzing voor differentiële diagnostiek en behandeling.
De drie belangrijkste functioneel somatische stoornissen zijn het chronischvermoeidheidssyndroom, fibromyalgie, en het spastisch darm syndroom (IBS). Elke fysiotherapeut heeft ermee te maken. Deze verschillende functionele somatische syndromen hebben veel gemeenschappelijk, maar er zijn ook verschillen. Het is geopperd dat de gedeelde overeenkomsten een algemene gevoeligheid tot het ontwikkelen van een functionele somatische stoornis veroorzaken, terwijl de specifieke verschillen bepalen welk specifiek functioneel somatisch syndroom zich ontwikkelt.
De auteurs schrijven dat een veelgeopperde etiologische factor een onderactiviteit van de HPA-as zou zijn. Meer specifiek: hypocortisolisme is geassocieerd met gegeneraliseerde pijnen en veroorzaakt vermoeidheid. In retrospectief onderzoek blijkt dat chronische stress consistent geassocieerd is met functionele somatische syndromen en dat deze stress op de lange termijn kan leiden tot hypocortisolisme (McEwen, 2007).
De relatie tussen functioneel somatische syndromen en hypocortisolisme is echter nog niet bewezen, ondanks 20 jaar onderzoek. Het veld bevat veel tegenstrijdige bevindingen. Dat is de reden voor de auteurs om een uitgebreide meta-analyse te doen naar het basale cortisolniveau bij het chronischvermoeidheidssyndroom, fibromyalgie en het spastische darmsyndroom.
Methode
De auteurs doorzochten de Medline, Embase en PsychINFO van januari 1960 tot november 2009. Van de geselecteerde artikelen werd ook de literatuurlijst doorzocht. Omdat de studies verschillende methoden gebruiken om het cortisolniveau te meten, vertalen de auteurs de resultaten per studie naar standardized mean difference ( = Cohen’s d). Dit is het gemiddelde verschil in cortisolniveau tussen gezonden en patiënten met een functioneel somatisch syndroom, gedeeld door de gepoolde standaarddeviatie.
Resultaten
In totaal vonden de auteurs 82 artikelen, waarbij 85 case-controle-vergelijkingen werden gemaakt. In totaal werden daarbij 2148 patiënten met functionele somatische aandoeningen vergeleken met 1988 gezonde proefpersonen. 40 studies rapporteerden over het chronischvermoeidheidssyndroom, 27 studies rapporteerden data over fibromyalgie, en 18 studies rapporteerden data over het spastische darmsyndroom.
Voor alle drie de syndromen als groep samengenomen blijkt er een iets lager cortisolniveau te zijn dat echter niet statistisch significant is. Kijkend naar de drie functionele somatische syndromen afzonderlijk blijkt alleen dat patiënten met het chronischvermoeidheidssyndroom een statistisch lager cortisolniveau hebben dan gezonden. Bij fibromyalgie is dit ook lager, maar niet statistisch significant. Wanneer alleen naar de vrouwen binnen deze groep gekeken wordt, zijn de verschillen wel statistisch significant. De groep met het spastische darmsyndroom had een hogere cortisolwaarde dan de gezonde proefpersonen, maar dit was niet statistisch significant.
De auteurs concluderen dat hypocortisolisme geen generiek kenmerk is van deze drie centrale functionele syndromen tezamen. Hypocortisolisme speelt wel bij het chronischvermoeidheidssyndroom en bij vrouwen met fibromyalgie, maar niet bij het spastische darmsyndroom.
De auteurs speculeren in de discussie over deze bevindingen en stellen dat het chronischvermoeidheidssyndroom en fibromyalgie meer op elkaar lijken dan het spastische darmsyndroom. Gegeneraliseerde pijnen en vermoeidheid zijn bijvoorbeeld belangrijke kenmerken van beide, terwijl dit minder voor patiënten met het spastische darmsyndroom geldt. Dat zou passen bij het feit dat hypocortisolisme alleen bij deze twee syndromen gevonden wordt. Het verhoogde cortisolniveau (hoewel niet statistisch significant) zou te verklaren kunnen zijn doordat cortisolbepaling vaak voorafgaand aan sigmoïdoscopie wordt gedaan. Een ingreep waar stressvol naar uitgekeken wordt.
De auteurs beëindigen het artikel met twee interessante opmerkingen. Een lage dosis cortisoltherapie kan op de korte termijn een vermindering geven in vermoeidheid en andere eigenschappen van het chronischvermoeidheidssyndroom, maar heeft op lange termijn belangrijke negatieve bijwerkingen. Bovendien verdwijnt het effect snel na het beëindigen van de therapie en heeft slechts een kleine groep er baat bij. Een tweede opmerking: patiënten met chronischvermoeidheidssyndroom met hypocortisolisme en een afgevlakte ‘diurnaal’ release van cortisol reageren slechter op cognitieve gedragstherapie.
Opmerkingen samenvatter
Functionele somatische syndromen komen veel voor, ook binnen de fysiotherapie. De handeling blijft problematisch, en de effecten ervan moet men niet overschatten. Deze omvangrijke review toont dat ondanks het vele onderzoek naar functionele somatische syndromen het nog lang niet helder is wat de etiologie is van deze syndromen. Dat betekent automatisch dat sterke uitspraken bijvoorbeeld in de vorm van ‘het is vooral biologisch’ (genetisch, virussen, infecties) of ‘vooral psychologisch’ (ziektecognities, depressie), of allerlei tussenvormen daarvan als hypotheses benaderd moeten worden en niet als vaststaande feiten.
