Oefenmotivatie van patiënten met aanhoudende lage rugpijn

Waarom blijft de één trouw oefenen bij chronische lage rugpijn en haakt de ander af? Dit onderzoek onderscheidt drie motivationele profielen volgens de Self-Determination Theory en laat zien welke groep extra begeleidingsaandacht vraagt.

Fysieke training of oefenen wordt gezien als de belangrijkste ingang voor de behandeling van chronische aspecifieke rugpijn. Het type oefening blijkt minder belangrijk te zijn dan dát er geoefend wordt. Dat laatste is bij een subgroep van patiënten een probleem, want de oefentrouw is niet al te hoog. Dat heeft voor een deel te maken met de motivatie van de patiënt.

Als het om motivatie gaat op diverse gebieden, waaronder fysieke activiteit, dan is de Self-Determination Theory (SDT) van Deci & Ryan een goed onderzochte en praktisch bruikbare theorie. De theorie beschrijft zes vormen van gedragsregulatie die verlopen van extrinsieke motivatie naar intrinsieke motivatie. En alhoewel het onderzoek op het gebied van revalidatie relatief beperkt is, is er consensus dat een autonome motivatie voorspelt wie er oefent bij diverse musculoskeletale aandoeningen, waaronder chronische lage rugpijn. In het algemeen is men het erover eens dat hier een rol is weggelegd voor de fysiotherapeut. Deze kan de kans op autonome motivatie bij de patiënt verhogen of in ieder geval niet belemmeren. Een oefenprogramma, geïntegreerd met educatie en motivatiestrategieën, leidt tot betere behandeluitkomsten.

De auteurs (Nevelikova e.a., 2025) van het artikel dat we hier bespreken, willen de motivationele profielen distilleren en deze relateren aan persoonskenmerken van de patiënt.

Methode

Aan het onderzoek deden 103 patiënten met chronische lage rugpijn mee. Het onderzoek werd uitgevoerd in een universitair ziekenhuis. De gebruikelijke fysiotherapie bestond uit dynamische neuromusculaire stabilisatie, bindweefseltechnieken en elektrotherapie.

De deelnemers vulden een oefenmotivatievragenlijst in: de Exercise Self-Regulation Questionnaire (SRQ-E). Daarnaast werd het functioneren en de ervaren beperkingen onderzocht met de Roland-Morris Disability Questionnaire. Ook werden de details rond de lage rugpijn en het aantal fysiotherapeutische sessies dat men had gehad, opgetekend.

Resultaten

Voordat we de resultaten bespreken, eerst het volgende overzicht van de motivatiesubschalen:

  • Extrinsieke motivatie (oefenen voor een externe beloning of onder druk).
  • Introjected motivatie (oefenen vanuit innerlijke druk: je schuldig voelen als je het niet zou doen).
  • Identified motivatie (oefenen omdat het waarde voor je heeft, bijvoorbeeld voor je gezondheid of omdat je je dan beter voelt of er beter uitziet).
  • Intrinsieke motivatie (oefenen omdat je het gewoon fijn of uitdagend vindt).
Lees verder:  Betrouwbare classificatie van aspecifieke lage rugpijn

Ongeveer 55% van de patiënten was hoog gemotiveerd, waarbij de hoogste scores lagen bij identified en intrinsieke motivatie. Ongeveer een derde van de deelnemers was matig gemotiveerd. Zij hadden een vergelijkbaar patroon als de hooggemotiveerden, maar qua sterkte een stukje lager. Het belangrijkste cluster (ongeveer 15% van de deelnemers), dat in de fysiotherapie extra aandacht nodig zal hebben, bestaat uit de patiënten met een ‘controlled motivatie’. Op zich vertonen zij motivationeel ook een zekere mate van intrinsieke motivatie en identified motivatie, maar daarnaast ook heel duidelijk een external motivatie en een introjected motivatie. De externe motivatie verwijst naar iets wat buiten de patiënt ligt, zoals verwachte beloning of negatieve consequenties. Introjected verwijst naar gevoelens van schaamte en schuld als men niet zou oefenen. Beide vormen van motivatie zijn weinig autonoom (niet vanuit de patiënt zelf gestuurd), maar worden meer door een externe of interne dwang gestuurd. Vandaar de term controlled motivation.

Opvallend was dat de subgroep van personen met een controlled motivatie significant langer rugpijn had en sterker fysiek beperkt was (RMQ) dan de twee beter gemotiveerde subgroepen. De controlled-motivatiegroep had twee keer zoveel fysiotherapie gehad als de overige groepen. De drie motivationele subgroepen verschilden onderling niet qua geslachtsverdeling, leeftijd, scholing of financiële status. De controlled-motivatiegroep had wel een hogere BMI dan de hoge-motivatiegroep.

Opmerkingen samenvatter

Dit onderzoek is relevant voor fysiotherapeuten, omdat het laat zien dat patiënten verschillende kwaliteiten van motivatie kunnen hebben. Het laat ook zien dat de motivatie van patiënten om te oefenen in het algemeen relatief autonoom gestuurd is, dat wil zeggen vanuit een intrinsieke motivatie of identified. Het is bemoedigend dat een behoorlijk deel van de patiënten gemotiveerd is om te oefenen. Het onderzoek zegt overigens niets over de sterkte van de motivatie.

Lees verder:  Defensieve copingsstijl komt meer voor bij chronische lage rugpijnpatiënten binnen de fysiotherapie

Belangrijk is natuurlijk de groep die wel een zekere mate van intrinsieke motivatie kan hebben, maar zich vooral onderscheidt door een motivatie die relatief extern gedomineerd is. Deze groep vraagt meer aandacht. De Self-Determination Theory biedt hier handvatten voor. Mensen raken in het algemeen meer autonoom gemotiveerd als de omstandigheden bijdragen aan het zich competent voelen, het gevoel dat je zelf kunt beslissen, en als het in een betekenisvolle sociale context plaatsvindt. Hier kan de fysiotherapeut zijn begeleidingsstijl op afstemmen:

  • De oefeningen en doelen die worden samengesteld zijn haalbaar, maar wel uitdagend en daarmee competentieverhogend.
  • Een gelijkwaardige benadering waarbij de inbreng van de patiënt nadrukkelijk gewaardeerd en bevorderd wordt, versterkt het gevoel van autonomie.
  • Een betekenisvolle werkrelatie met de fysiotherapeut, andere patiënten of een sportclub draagt bij aan de beleving van een betekenisvolle sociale context.

Dit zijn misschien vanzelfsprekendheden, maar toch kunnen de adviezen van de fysiotherapeut ongemerkt (maar goed bedoeld) een externe motivatie bij de patiënt uitlokken. Je zou kunnen zeggen dat naarmate de fysiotherapeut zich sterker etaleert als een expert op het gebied van bewegen, en dit in instructies, richtlijnen en correcties op directieve wijze naar de patiënt uitdraagt, er weinig ruimte voor de patiënt overblijft om mee te denken, eigen beslissingen te nemen of het eigen bewegen te evalueren. Alles wordt de patiënt als het ware uit handen genomen. Een benadering die meer ruimte geeft aan bijvoorbeeld uitproberen en zelfevalueren, met de fysiotherapeut als facilitator en procesbewaker, biedt meer potentie voor motivationele zelfgroei van de patiënt.

Meer interessante artikelen

Blijf op de hoogte

Peter van Burken

Peter van Burken

Psycholoog / ex-fysiotherapeut. Auteur van Gezondheidspsychologie voor de fysiotherapeut en het boek Mindfulness en Fysiotherapie. Initiator en docent Psychfysio opleidingen.