De psychosomatische competenties van de patiënt


Het psychosomatisch competentiemodel beschrijft hoe mensen hun lichaamssignalen kunnen lezen, begrijpen en benutten voor gezond gedrag. Dit model maakt zichtbaar welke stappen bijdragen aan betere zelfregulatie en hoe begeleiding daarbij kan helpen.
Er is voldoende bewijs dat interventies gericht op het bevorderen van gezondheidsgedrag effectief zijn. Althans, direct na de interventie. Want het volhouden van het nieuw verworven gezondheidsgedrag blijft een probleem. Dat maakt het zoeken naar nieuwe modellen belangrijk. Het psychosomatic competence model behandelt een aspect van de zelfregulatie dat meer aandacht mag hebben binnen de fysiotherapie. In het vervolg vertalen we dit model als het psychosomatisch competentiemodel.
Het psychosomatisch competentiemodel
Het psychosomatisch competentiemodel sluit aan bij neuronale modellen van het ‘zelf-in-context’. Daarbij wordt informatie in de tijd en over meerdere sensorische modaliteiten gecomprimeerd in een soort wereldmodel met ‘ideeën’ over de oorzaken van je ervaringen. Zelf-in-context modellen maken het begrijpen en leren van ervaringen mogelijk. Op die manier kan bijvoorbeeld de patiënt lichamelijke signalen duiden en gebruiken als gids voor gezondheidsgedrag.
Het psychosomatisch competentiemodel kun je zien als de competentie van de patiënt om de eigen lichaamsignalen te lezen, deze te begrijpen en er vervolgens constructief naar te handelen. Wat bijzonder aan dit model is dat interoceptief gewaarzijn een belangrijke plaats krijgt. Populair gesteld is dit het ‘luisteren naar je lichaam’. De vraag is of de patiënt dit kan. Wat daarbij komt kijken, wordt mooi weergegeven in figuur 1 over het psychosomatisch competentiemodel (PSC-model).


Fig 1. Het psychosomatisch competentiemodel
Er zijn twee routes in dit circulaire model. De route bovenlangs is de centrale route die de patiënt zelf kan beïnvloeden. Hier ligt de kern van zelfregulatie. De route onderlangs is het proces van autoregulatie waar de patiënt geen directe invloed op heeft (wel indirect).
De centrale zelfregulatieroute
De centrale zelfregulatieroute bestaat uit zes elementen die we hieronder stapsgewijs toelichten. Op deze zes elementen kan de fysiotherapeut de patiënt gidsen richting optimalisatie van de zelfregulatie.
1. Interoceptief gewaarzijn
Interoceptief gewaarzijn heeft betrekking op het observeren van interoceptieve signalen. Het zijn signalen die iets zeggen over de fysiologische toestand van het lichaam. Binnen het model van psychosomatische competentie gaat het vooral om situatiegebonden lichamelijke signalen, omdat deze via gedrag te beïnvloeden zijn. Bijvoorbeeld het opmerken van signalen van ongemak (interoceptie) als de patiënt langdurig in eenzelfde houding zit (situatie), waarna de patiënt kan besluiten te gaan verzitten.
2. Mentaliseren
Mentaliseren heeft binnen het psychosomatisch competentiemodel een specifieke betekenis. Het gaat nu om het metacognitieve vermogen om de eigen mentale toestand (bijvoorbeeld moe, fit of geërgerd) te verklaren op basis van lichamelijke (interoceptieve) informatie. Dan moet de patiënt de relatie tussen interoceptieve toestand en mentale toestand kunnen leggen. Bijvoorbeeld merken dat als men mentaal ontspannen is, het lijf zacht en warm aanvoelt. Of bijvoorbeeld: ‘Mijn lichaam voelt moe, daarom kan ik niet helder nadenken’ of ‘Ik heb honger, daarom ben ik sneller geïrriteerd’. ‘Of lijfelijk merken (felt sense) dat men het ergens niet mee eens is.’
3. Lichaamsgerichte cognitieve congruentie
Hierbij gaat het om de match of mismatch tussen de verwachtingen en de interoceptieve signalen die de patiënt waarneemt. Bij een match is er sprake van congruentie. Wat de patiënt lichamelijk waarneemt, komt overeen met zijn verwachting en is daarmee begrijpelijk. Als er een mismatch is, dan voelt de patiënt zich lichamelijk niet zoals verwacht en concludeert hij of zij dat er iets mis is. Bijvoorbeeld: ‘Ik snap niet waarom ik vandaag meer pijn heb.’ Ik heb niets bijzonders gedaan.’ De patiënt gaat dan op zoek naar een verklaring. Mogelijk past hij ook zijn gedrag aan.
4. Algemene zelfregulatie
Zelfregulatie is een proces waarbij de huidige toestand wordt vergeleken met de gewenste toestand. Als de huidige toestand afwijkt van de gewenste toestand, kan de patiënt een correctieve actie ondernemen. De huidige toestand heeft betrekking op het functioneren van elementen uit het SCEGS-model: somatiek, cognities, emotie, gedrag en sociale omgeving. De gewenste toestand betreft de behoefte en de wensen die men heeft ten aanzien van deze elementen. Bijvoorbeeld: de patiënt piekert veel over de gezondheid (huidige toestand), wat hij/zij niet wenselijk acht, en besluit meer afleiding te zoeken.
5. Stressgerelateerde zelfregulatie
De auteurs van het artikel dat we hier bespreken, onderscheiden ook een zelfregulatieproces onder stressvolle omstandigheden. Dat heeft natuurlijk overlap met de algemene zelfregulatie, maar is er ook van te onderscheiden, bijvoorbeeld omdat de stress de algemene zelfregulatie ondermijnt.
6. Lichaamsgerelateerde gezondheidsvaardigheden
Het zesde element heeft betrekking op het kenniselement in het psychosomatisch competentiemodel. Het heeft betrekking op wat de patiënt persoonlijk weet over gezondheid en gezondheidsgedrag. Dit in algemene en persoonlijke zin. Bijvoorbeeld: ‘Ik weet welke voedingsstoffen ik goed verdraag.’ En dat pacing van activiteiten ervoor zorgt dat ik minder pijn heb en meer gedaan krijg.’
Autoregulatie
Autoregulatie is niet in directe zin te beïnvloeden, maar wel in indirecte zin. Immers, zelfsturing rond de bekende leefstijlfactoren zal de autoregulatie van homeostatische en allostatische processen in het lichaam optimaliseren.
Opmerking samenvatter
Het is eenvoudig te zien dat de fysiotherapeut de patiënt kan helpen deze zes elementen te optimaliseren. Hij kan bijvoorbeeld via lichaamsbewustwording het interoceptieve gewaarzijn van de patiënt trainen. Hij kan door het bevragen van de patiënt de link verhelderen tussen de lichamelijke gevoelstoestand en de mentale gevoelstoestand. De fysiotherapeut kan de patiënt educeren rond leefstijlfactoren. En dan bij voorkeur op een geïndividualiseerde wijze die aansluit bij de persoonlijke ervaringen van de patiënt rondom gezondheid en gezondheidsgedrag.
Wat bijzonder in het model is, is dat de auteur een vragenlijst heeft ontwikkeld die deze zes elementen in kaart brengt. De fysiotherapeut hoeft niet per se de gehele vragenlijst te gebruiken, maar kan de vragenlijst als inspiratiebron gebruiken voor uitspraken van de patiënt die bij een bepaald zelfregulatie-element horen. Deze vragenlijst wordt in een volgend artikel besproken: Hoe bevraag je de psychosomatische competentie?
